Background Image

Ontwikkelingsfase

2 tot 4 jaar

Peuter

Bewegen

Het kind perfectioneert de bewegingen die hij al heeft geleerd (lopen, pakken, samenwerking van twee handen bij spel). Hij gaat beter rennen en komt los van de grond dmv springen. Klimmen en klauteren worden verder uitgebreid naar hoger en moeilijker. Verder leren ze oa: rechtop traplopen aan de leuning (van bijzettend naar alternerend), fietsen (van 3 of 4wiel loopfiets, naar driewieler, naar 2 wiel fiets met zijwielen, naar 2 wiel loopfiets.) Verder ontwikkelen de fijn-motorische vaardigheden zich verder, zoals kleuren, scheuren en knippen. In de peutertijd is er nog een grovere greep, dus is dikker tekenmateriaal aan te raden. Meestal ontwikkelen meisjes hierin sneller dan jongens.
We zien in deze fase vooral kinderen waarbij bovenstaande niet gemakkelijk vanzelf ontwikkelt. Ook voor het aanvragen van speciale voorzieningen voor kinderen met een beperking, wat in deze fase steeds duidelijker wordt in het praktische spel en dagelijkse vaardigheden.

Gedrag

Een peuter ontwikkelt van alleen of samen met volwassene naar spelen met leeftijdsgenootjes vanaf 3de jaar. Hij leert steeds meer constructief met leeftijdgenootjes omgaan. Afwijkend gedrag wordt meer en duidelijker zichtbaar in vergelijking met leeftijdgenootjes. Verschillen tussen kinderen nemen toe. Het kind ontwikkelt het vermogen zich iets voor te stellen dat er niet meer is (verstoppen) evenals het vermogen tot imitatie. Kinderen ontwikkelen het vermogen zich aan te passen aan de eisen die opvoeders hen stellen (socialisatie), maar dit staat tegenover de onafhankelijkheid die ze ontdekken. Uw kind heeft ontdekt dat hij een individu is! Hij kent zijn eigen naam, weet de betekenis van het woord ‘nee’ en oefent dit heel vaak. Soms is dat lastig. Vooral als zijn eigenheid hem het doorzettingsvermogen geeft om zonder gêne voor zichzelf op te komen bijv. in de vorm van driftbuien. Het echt leiding geven is begonnen en voor u als ouder is het zoeken naar de balans tussen zijn behoeften en die van uzelf.
Veel vragen gaan over eten, slapen, zindelijkheid en ‘niet willen luisteren’.

Voeding en Gezondheid

De eerste jaren zijn cruciaal voor de ontwikkeling van de eetgewoonten van het kind. Men legt nu de basis voor het latere eetgedrag. Ouders en andere opvoeders spelen hierbij een belangrijke (voorbeeld)rol. In deze fase start de eetopvoeding. Alles wat het kind hier leert, leert het niet snel af. Helaas ook de slechte gewoonten! Vanaf de leeftijd van 1 jaar eet het kind met de pot mee en mag bijna alles eten wat volwassenen eten, maar dan wel wat minder. Met een goede eetopvoeding en gezond eten leg je een goede basis voor een gezonde lichamelijke en geestelijke ontwikkeling en ook voor een gezond gewicht.
In deze fase bestaan er vaak vragen over: Eten weigeren, ongezonde eters, te veel snoepen / te weinig groenten en fruit. Voedselallergie en intoleranties (koemelk, kippenei, soja, lactose, gluten), buikpijn, moeizame stoelgang (obstipatie) of juist te dunne ontlasting (diarree).

Communicatie

2 tot 3 jaar  
In het 3 levensjaar gebruikt uw kind de taal om gesprekjes te voeren en van alles te leren. Uw kind leert opeens zeer veel nieuwe woorden en zegt zijn eigen naam. Het kind spreekt steeds meer in zinnen van 3, 4, en 5 woorden. De 1e drie woordzinnen zijn vaak combinaties van twee 2 woordzinnen: “mama auto”en “mama auto rijden. Ook kan uw kind iets toevoegen aan een bestaande 2 woordzin, zoals “is olifant”waarvan het nu “is grote olifant”maakt. Uw kind stelt nu vragen “wat is dat”? en “wie is dat”? De zinnen worden grammaticaal juister. Uw kind leert werkwoorden vervoegen zoals ik ben gevallen of dat heb ik gemaakt. De 1e voornaamwoorden (ik, jij, hij) verschijnen. In gesprek met uw kind hoeft u nu uzelf niet meer met uw eigen naam aan te duiden: “mama komt zo” maar kunt u zeggen: “ik kom zo”!. Ook leert uw kind lidwoorden (cooral de) en meervouden te gebruiken, zoals auto’s. En voorzetsel (op, in). Het besef van tijd ontstaat waardoor uw kind taal gaat gebruiken om buiten het hier en nu te spreken, zoals morgen en straks of tot de volgende keer. Deze tijdsaanduidingen worden nog ruim gebruikt. De gebeurtenis van gisteren kan net zo goed een week geleden plaats hebben gevonden. Nu kan uw kind ook gevoelens beschrijven, een belangrijke ontwikkeling. Ook kan het vertellen waar iets is, b.v “bij de bakker”., in de speeltuin of in de badkamer. Uw kind oefent volop met alle nieuwe woorden en taalregels waardoor het soms fouten maakt. Soms lijkt het alsof uw kind meer fouten maakt dan eerst. Deze fouten laten echter ook zien dat uw kind op zoek is naar algemene taalregels en dat is nodig om deze regels echt te gaan beheersen. Het kind leert uiteindelijk de juiste toepassingen vanzelf door uw goed voorbeeld. Gesprekken duren nu langer. Uw kind kan (met uw hulp) al iets langer over een onderwerp praten. Het begint korte verhalen te vertellen. Maar deze zijn nog moeilijk te volgen omdat ze vaak nog onsamenhangend zijn. Door uw kind vragen te stellen kunt u uw kind helpen om zijn boodschap toch over te brengen. Als uw kind 3 jaar is begrijpt het veel woorden zoals: speelgoed, dieren, maar ook eigenschappen zoals in-uit, groot-klein, schoon-vies, nat-droog. Ook weet het wat onder en boven is. Uw kind begrijpt gewone, niet ingewikkelde zinnen. Op simpele vragen zoals “wat ben je aan het doen”? kan het antwoord geven. Het kind kan eenvoudige aanwijzingen en tweeledige opdrachten opvolgen, zoals pak je pyjama en trek hem aan. Pak je beker en breng hem naar de keuken. Ook simpele gebeurtenissen en eenvoudige verhaaltjes uit een boek worden nu begrepen.

Tips en adviezen
U kunt de woordenschat van uw kind vergroten door voorwerpen te benoemen en door te vertellen wat u aan het doen bent (even in de soep roeren). Leg de woorden die het kind niet begrijpt uit door iets te laten zien, ruiken, voelen of proeven of door iets voor te doen, een foto of een tekening ervan te laten zien. Op deze leeftijd spreekt het kind de woorden nog niet goed uit. Vraag uw kind niet om het woord goed te herhalen maar geeft zelf in een positief antwoord het juiste voorbeeld. Uw kind zegt bv Toel titte, waarop u kunt reageren met: “ja, je zit op de stoel”. Door uw goede voorbeeld leert het kind de juiste uitspraak vanzelf. Als uw kind televisie kijkt, kijk dan met het kind mee en praat over wat jullie zien.

3-4 jaar
Een kind van deze leeftijd heeft al hele gesprekjes. U hoeft bijna niet meer te helpen om iets duidelijk te maken. Aanvankelijk spreekt uw kind in deze fase in uitingen van 3 tot 5 woorden. De grammaticale structuur is vaak nog erg afwijkend van de “volwassen” grammaticale structuur; b.v “ik is recht bij de wei hardgeloopt, ikke”. Als uw kind (bijna) 4 jaar is spreekt het waarschijnlijk in eenvoudige, enkelvoudige zinnetjes. Deze zinnetjes hebben al meer een grammaticale structuur zoals; “ik heb alles opgedrinkt, mama”. Ook kan uw kind nu de voornaamwoorden “wij”en ‘jullie”op een goede manier in zijn verhalen gebruiken. Langzaam ontstaan steeds vaker samengestelde zinnen. Het kind gaat dan 2 of meer ideeën met elkaar verbinden zoals “als ik later een grote meneer ben, ga ik ook naar de kapper”. Of “ik denk dat in dit bos wel enge monsters zijn, mama”. Dat uw kind steeds meer verbanden kan begrijpen blijkt ook uit de eindeloze reeks vragen naar het waarom waarmee het soms komt. Het wil op deze leeftijd alles weten. Doordat het kind u het een en ander hoort vertellen, leert het stap voor stap de wereld te begrijpen. Door de vele antwoorden op de waaromvragen leert uw kind tevens een moeilijke zinsconstructie beheersen. B.v omdat het nu bedtijd is in plaats van het is nu bedtijd. Taal wordt zo steeds meer een instrument om mee te denken, te leren en te fantaseren. Uw kind gebruikt taal voor meer redenen. Om zij  eigen gedrag en dat van anderen te sturen of te beïnvloeden, om van te voren plannen te maken, om te anticiperen op wat er gaat gebeuren, om te vertellen over dingen die zij gebeurd en om een fantasiewereld te scheppen. Uw kind begrijpt nu heel veel taal en vangt ook allerlei opmerkingen op waarvan u niet een wist dat het ze hoorde en begreep. Het kind antwoordt zonder problemen op vragen als: “waar is je jas”? Ook langere zinnen en vragen naar het waarom kan het nu zelf beantwoorden. Uw kind neemt nog veel taal letterlijk. Op een opdracht: “wie het hoogste gooit mag beginnen” zal hij de dobbelsteen zo hoog mogelijk gooien. Uw kind spreekt nu redelijk goed verstaanbaar. Ongeveer driekwart van wat het zegt kunnen onbekenden goed verstaan.

Tip en adviezen
Lees samen een boekje en vertel om de beurt hoe het verhaaltje ging. U kunt ook praten over wat er in het verhaaltje gebeurde. Heeft uw kind dat ook al een meegemaakt en hoe is het afgelopen? Kinderen vinden het fijn om steeds hetzelfde verhaaltje te horen. Door zelf regelmatig een boek te lezen geeft u het goede voorbeeld; namelijk dat lezen leuk is. Uw kind gaat steeds meer nadenken en verbanden leggen. U kunt het denken stimuleren door vragen te stellen: “waarom heb ik vandaag een paraplu”?..